|
Eigenlijk zou iedere sterrenkundige alleen al om deze reden in dé Schepper van hemel en aarde moeten geloven. Juist door het oneindige heelal worden Gods “eeuwige kracht en goddelijkheid op een wel heel grootse manier voor het verstand waarneembaar” gemaakt (Romeinen 1). Het heelal verloochent zijn almachtige Schepper dan ook op geen enkele manier. Maar voor de meeste sterrenkundigen is het verleidelijker om te geloven in een ‘big bang’, in de evolutietheorie. Het is niet wetenschappelijk om in een schepping te geloven. Genesis 1 en 2 wordt naar het land der fabelen verwezen. Paulus constateert dit soort menselijke hoogmoed, en zegt er rake dingen over. Wij mensen denken zo vaak dat we wijs zijn, maar we zijn het in Gods ogen niet. Geloof blijkt dan ook niet allereerst een kwestie van bewijsvoering te zijn. Het is een gave van de Geest. Nu kan de sterrenhemel zich natuurlijk niet uitdrukken in menselijke taal. “Toch wordt er niets gezegd, geen woord gehoord, het is een spraak zonder klank” (Psalm 19, 4). Maar stel je eens voor dat wij mensen de woorden van de hemel, de zang van de schepping zouden kunnen verstaan. Wat zouden die woorden ons zeggen? Eén ding is duidelijk. De sterrenhemel zou in ieder geval duidelijke taal spreken. De woorden zouden gaan over Degene die de Plejaden aan banden legde en de ketenen van de Orion losmaakte. Ze zouden vol overtuiging spreken over de Heer die de dierenriem op tijd liet schijnen en de Grote Beer met haar jongen de weg wees (Job 40, 31 en 32). De zon, de maan en de sterren, de hele kosmos: ze bestaan tot meerdere eer en glorie van God. En dat moet en mag ieder schepsel weten! |