|
De slang en de duif: twee totaal verschillende dieren. Met de slang heeft de mens in het paradijs niet zulke hele goede ervaringen opgedaan. Het beest sprak met een gespleten tong, en wist Adam en Eva te verleiden. Toch wijst Jezus op de positieve karaktereigenschappen van het dier. Slangen zijn scherpzinnig, intelligent. Daarnaast zijn ze ook voorzichtig en oplettend. Eigenschappen die de discipelen onderweg broodnodig kunnen gebruiken. De duif wordt door Jezus gelijk geschakeld met onschuld, argeloosheid. Deze koerende vogel straalt goedmoedigheid en vertrouwen uit. Ze is niet voor niets ook nu nog het symbool van de vrede. Zelfs de Heilige Geest nam de gestalte van een duif aan. De twaalf moeten in ieder huis waar ze binnenkomen de vredegroet uitspreken. Ze mogen vol vertrouwen zijn, God zal hen de juiste middelen in handen geven. De slang en de duif blijken de sleutel tot een succesvolle zendingsreis.
Ook bij evangelisatiewerk kunnen we denk ik veel
van de slang en de duif leren. Maar bewaar daarbij wel de ‘onschuld’ van een duif. Evangelisatie mag geen ‘trucje’ worden; integriteit en oprechtheid zijn basisvoorwaarden. Mensen prikken zo door onechtheid heen. Jaag ook de mensen niet doelloos tegen jezelf in het harnas. Maar de allerbelangrijkste les van de duif is dat we zonder argeloos vertrouwen nergens komen. We zijn schapen, de dreiging van de wolven is te groot. Laat je zo inschakelen als instrumenten van de grote Herder. |