Met kerst is het altijd druk in Betlehem. Elk jaar zijn de hotels van de stad weer volgeboekt. Vooral christenen komen met hun koffers naar Betlehem. Dat is ook niet zo gek. Betlehem is de hoofdstad van het kerstverhaal. De zoon van God werd er geboren.

Het kerstverhaal begint met een lange reis. Jozef en Maria hebben hun woonplaats Nazaret verlaten. Ze gaan op weg naar Betlehem. Het is een reis van zo´n 130 kilometer. Dat is een heel eind als je geen auto hebt. De reis is vooral heel zwaar voor Maria. Zij is in verwachting van een baby. Waarom maken Jozef en Maria zo´n lange reis?

Een tijdje geleden heeft keizer Augustus een opdracht gegeven. Elke Israëliet moet naar de stad gaan waar zijn familie vandaan komt. Jozef en Maria horen bij de familie van David. Omdat David vroeger in Betlehem geboren is, moeten ze in deze stad hun namen doorgeven. Zo kan de keizer tellen hoeveel mensen er in Israël wonen.

De reis is zwaar. Maar Jozef en Maria zijn er bijna. Nog even en ze kunnen uitrusten. Maar bij aankomst is er een grote tegenvaller. Het blijkt heel druk te zijn in Betlehem. Alle hotels zijn volgeboekt. Wat moeten ze nu? De zwangere Maria kan toch niet buiten blijven slapen? Gelukkig mogen Jozef en Maria gebruik maken van het dierenverblijf dat bij een herberg hoort. Het is er lekker warm. Maria is erg moe. Nu kunnen ze eindelijk uitrusten.

Toch wordt het geen rustige nacht. Maria krijgt een zoontje! Ze noemen de baby Jezus. Een engel had hen vertelt dat ze die naam moesten geven. Van de buitenkant lijkt het kindje een heel normaal jongentje. Toch weten Jozef en Maria beter. Hun zoontje is de Zoon van God. Stel je voor: God wordt een klein huilend baby’tje… Wat een wonder! Liefdevol legt Maria de kleine Jezus in een voederbak met stro. Daar kan het rustig slapen. Nog even en de eerste geboortevisite komt langs.