Het volk Israël is ontsnapt uit Egypte. Ze zijn bezig met een lange reis door de woestijn. Toch hebben ze nu al 40 dagen rust. De Israëlieten hebben hun tenten opgezet onderaan de berg Sinaď. Het onweert heel heftig op deze hoge berg. Het volk weet waarom. De Here God is zelf op de berg neergedaald. De mensen zijn er bang van.
Weken geleden heeft Mozes samen Jozua de berg beklommen. Jozua is halverwege de berg achter gebleven. Maar Mozes mocht doorklimmen naar de top. Daar wil God met hem spreken. Ook krijgt Mozes er de twee stenen tafelen van het verbond.
Maar na vier weken is het volk het wachten zat. “Jozua en Mozes zijn vast geraakt door de bliksem,” zegt er een. “Ik heb die Mozes altijd al een slappe leider gevonden, “ zegt een ander. Het volk komt in opstand. Ze maken een gouden kalf en beginnen een goddeloos feest.
Dan komen Mozes en Jozua terug van de berg. Ze horen het volk feestvieren. Mozes weet meteen hoe laat het is. Het volk is in opstand gekomen. Boos smijt hij de stenen tafels kapot. Het volk Israël wordt zwaar gestraft. Veel mensen worden gedood. Toch heeft de Here geduld. Mozes mag opnieuw de berg Sinaï beklimmen. God geeft het volk opnieuw de wet. Maar Israël moet wel weer veertig dagen wachten…