David slaat met een groepje vrienden op de vlucht. Hij trekt de bergen in. Daar kan Saul hem vast niet vinden. Maar helaas. Saul hoort al snel waar David zit. Met een leger trekt hij achter David aan. Davids groep kan geen kant meer op. Ze verstoppen zich in een grot in de bergen.
Maar als David en zijn mannen in de grot zitten, zien ze hoe een man de grot binnenstapt. Het is een bekende. Het is koning Saul! Saul weet gelukkig niet dat David achterin de donkere grot zit. De vrienden van David zijn opgewonden. “Dit is je kans. Nu kun je Saul doden.” Maar David weet dat dit niet mag. Saul is nog steeds koning. David moet geduld hebben. Wel sluipt hij stilletjes naar Saul toe. Met een mes snijdt hij een stukje van Sauls mantel af. Saul heeft er niets van door.
Als Saul de grot verlaat, gaat David achter hem aan. “Mijn koning,” zegt David. “Waarom zit u achter mij aan? Ik heb u niets verkeerd gedaan. Ik had u kunnen doden als ik had gewild.” David laat het stukje afgesneden mantel zien. Saul schrikt, en krijgt er spijt van dat hij David wilde doden. Hij keert terug naar huis. David en zijn mannen blijven achter in de bergen.