Het is Davids zoon Absalom. Híj wil koning worden. Met een legertje vrienden trekt hij naar Jeruzalem. David schrikt als hij hoort wat er aan de hand is. Hij weet wat dit betekent. David zal opnieuw moeten vluchten. Ditmaal voor zijn eigen zoon. David vlucht weg uit Jeruzalem.
Maar Absalom heeft een duidelijk doel. Hij wil zijn vader doden en zo koning worden. David ziet daarom nog maar één oplossing. Ook hij roept een leger bij elkaar. Hij gaat de strijd met zijn zoon aan. Wel geeft hij zijn soldaten een duidelijke opdracht mee. “Wees niet te hard tegen Absalom, mijn jongen. Laat hem in leven.”
Al snel blijkt dat Davids leger veel sterker is dan Absaloms soldaten. Absalom vlucht weg. Op een paard rijdt hij door een dichtbegroeid bos. Maar dan opeens blijft hij met zijn lange haren in de takken van een boom vastzitten. Hij kan geen kant meer op! Absalom wordt ontdekt, maar ondanks Davids opdracht wordt hij toch gedood. David heeft de oorlog gewonnen, maar een zoon verloren. David is er kapot van. “Absalom, Absalom! Was ik maar dood in plaats van jij.” David hield van Absalom. Ondanks de erge dingen die zijn zoon hem had aangedaan.