Jaïrus loopt op Jezus af. Midden tussen alle mensen valt hij voor Jezus op de knieën. Hij smeekt: “Meester, alstublieft. Kom met mij mee naar huis. Mijn enige kind ligt op sterven.” Jezus bedenkt zich geen moment en gaat met Jaïrus mee.
Maar terwijl ze onderweg zijn, gebeurt er iets vreemds. Opeens zegt de Here Jezus: “Wie heeft mij aangeraakt?” Petrus snapt niet waarom Jezus dat vraagt. “Meester, het is druk. De mensen om u heen staan te duwen en te dringen!” Dan stapt een vrouw trillend naar voren. Ze is ziek en heeft Jezus heel bewust aangeraakt. Jezus kijkt haar aan en zegt: “Uw geloof heeft u gered; ga in vrede.”
Nog voordat Jezus uitgesproken is, krijgt Jaïrus slecht nieuws. Iemand zegt hem: “Jaïrus, je dochtertje is gestorven. Val de meester niet langer lastig.” Jezus hoort de woorden ook en zegt: “Wees niet bang. Geloof, dan zal ze worden gered.” Samen met Jaïrus gaat hij naar het huis. Daar zijn al veel verdrietige mensen. Jezus gaat naar binnen en zegt iets vreemds. “Stop met klagen. Het meisje is niet gestorven. Ze slaapt.” De mensen kunnen het niet geloven. Maar Jezus pakt de hand van het meisje en zegt: “Meisje, sta op!” Opeens begint het dochtertje weer te ademen. Jaïrus heeft zijn dochter terug!