Het eerste bootje is van Simon Petrus en zijn broer Andreas. Iets verderop ligt de boot van Johannes en Jacobus. De vier vissers zijn bezig met het schoonmaken van de netten. Jezus stapt op hen af, en vraagt op hij vanuit het bootje tot de mensen mag spreken. Dat mag.
Als Jezus is uitgesproken, zegt hij iets heel vreemds. “Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.” Visser Simon snapt er niets van. Ze hebben de hele nacht gevist, maar niets gevangen. Nu is het klaar lichte dag. Vissen heeft geen zin meer. De vissen verstoppen zich voor de netten. Toch luistert Simon. “Als u het zegt, zal ik de netten uitwerpen.”
Even later gooien Simon en Andreas de vissersnetten in zee. Al snel gebeurt er een groot wonder. Het hele net zit vol vissen! De netten zijn zo zwaar dat ze bijna scheuren. Zo´n grote vangst hebben ze nooit gehad. Johannes en Jakobus moeten met hun bootje helpen om de buit binnen te krijgen. Simon is diep onder de indruk. Terug aan wal valt hij op zijn knieën. “Ga weg van mij Heer, want ik ben een zondig mens.” Maar Jezus zegt iets heel moois. “Wees niet bang Simon, want voortaan mag je mensen vangen.” Simon mag de mensen over de Here gaan vertellen!