Maria wil Elisabet zo snel mogelijk opzoeken. Want zij heeft Elisabet namelijk ook iets heel bijzonders te vertellen. Maria verwacht zelf ook een baby’tje. Ze had het een paar dagen geleden zelf gehoord van de engel Gabriël. “Maria,” had de engel gezegd, “God is goed voor je. Luister, je zult zwanger worden en een zoon krijgen. Je moet hem de naam Jezus geven.” Maria kan het eerst nauwelijks geloven. Maar al snel begrijpt ze dat haar kind een heel bijzonder kind zal zijn. God zelf is de vader van het kind.
Na een lange reis komt Maria bij het huis van Elisabet en Zacharias aan. Ze stapt naar binnen en begroet de twee oude mensen. Maar voordat Maria over haar bijzondere zwangerschap kan vertellen, blijkt dat Elisabet er al van weet. “Maria, je bent de meest gezegende van alle vrouwen. Gezegend is het kind dat je verwacht! Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.”
Dat is bijzonder. Zelfs Elisabets ongeboren kind weet al van het bijzondere zoontje dat Maria verwacht! Maria blijft in totaal drie maanden bij Elisabet en Zacharias. Dan wordt Elisabets eerste kindje geboren: Johannes. Een half jaar later krijgt Maria haar eerste zoon: Jezus. Het is Kerst!