Eén van de vijandige volken die God stuurt is Midjan. De Midjanieten plunderen het land en vernielen de korenvelden. Israël leert hierdoor weer te bidden tot de Here. Hij luistert en stuurt een richter, een redder: Gideon.
Gideon weet een enorm leger te verzamelen van 32.000 soldaten. Maar de Here vindt het leger te groot. Hij wil dat de bange mensen naar huis gaan. 10.000 soldaten blijven over.
Nog vindt God het leger te groot. Gideon moet daarom het leger water laten drinken. De Here zegt: “Degenen die het water met hun tong oplikken, zoals honden doen, die zullen je leger vormen.” De mannen drinken. Slechts driehonderd soldaten slurpen als hond. Een klein legertje blijft over. Gideon en zijn mannen leren zo klein te zijn. Ze mogen vertrouwen op God. Hij is het die voor hen strijdt.
Diep in de nacht omsingelt Gideon met zijn driehonderd mannen het kamp van de Midjanieten. Op Gideons teken beginnen ze op ramshorens te blazen en waterkruiken stuk te slaan. Ze schreeuwen: “Te wapen voor de Heer en Gideon!” En het wonder gebeurt. Het machtige leger van de Midjanieten raakt door dit lawaai in paniek. Midjan slaat op de vlucht voor Gideons kleine legertje. Israël is bevrijdt!