De man is een Israëliet. Hij is zo droevig, omdat hij samen met een groot deel van zijn volk gevangenzit in een vreemde stad. Hij zit in ballingschap in de stad Babel. Dit is een grote stad die heel ver van zijn geboorteland vandaan ligt.
De man heeft heimwee en treurt over zijn eigen land. Want hij weet hoe slecht het met zijn land gaat. Vijanden hebben Israël veroverd. Jeruzalem is verwoest door de Babyloniërs. De tempel van de Here is afgebroken. De dichter kan er wel om huilen.
Nu weet de man heel goed hoe het gekomen is. Zoveel jaren heeft de Here geduld gehad met Israël. Zoveel koningen hebben gezondigd, maar telkens weer zorgde de Here ervoor dat het goed kwam. Maar nu is het geduld van de Here op. Hij heeft zijn volk overgegeven aan de Babyloniërs. Alle belangrijke Israëlieten zijn gevangengenomen en naar Babel gevoerd.
Gelukkig heeft de dichter nog wel een beetje hoop. Hij schrijft er een lied over. Een psalm. Ooit zal de Here hem en zijn volk terugbrengen naar Kanaän. Ooit zullen de Israëlieten hun land weer terugkrijgen. Tot die tijd zal hij moeten wachten, hier aan de rivier.